Jeu de boules ( Pétanque ) is een – van origine – Franse balsport waarbij het doel van het spel bestaat in het zo dicht mogelijk werpen van metalen ballen (boules) tegen het but (kleine balletje).
Pétanque wordt gespeeld in verschillende vormen :
1 tegen 1 met elk 3 boules
2 tegen 2 met elk drie boules (doublette)
3 tegen 3 met elk 2 boules (triplette)
Voor elke wedstrijd wordt er getosst. Degene die de toss wint, trekt een cirkel met een diameter tussen de 35 en 50 centimeter en gooit het but uit op een afstand tussen de 6 en 10 meter.
Het team dat het but werpt, werpt ook de eerste boule en probeert deze zo dicht mogelijk bij het but te plaatsen. Daarbij moet er op gelet worden dat de voeten in de cirkel staan en zij niet van hun plaats mogen komen voordat de geworpen boule de grond heeft geraakt.
De tegenstander mag dan gaan proberen dichter bij het but te komen door de liggende bal te verplaatsen (schieten), een bal dichterbij te plaatsen of het but te verplaatsen.
Het team dat het dichtste bij het but ligt, speelt pas weer als de tegenstander beter ligt of geen boules meer heeft.
In het laatste geval mag dat team proberen meer punten te scoren door boules dichterbij te brengen dan de beste van de tegenstander.
Bij triplette en doublette kunnen er maximaal 6 punten verdiend worden en bij tête a tête maximaal 3 punten. Na de speelronde (mêne) worden de punten geteld en begint het team dat de punten heeft gehaald aan de nieuwe ronde. De winnaar is het team dat als eerste 13 punten heeft gehaald.
Franse term | Omschijving |
---|---|
Avoir le point | Het dichtst bij het but liggen. In het Nederlands ‘op punt liggen’ genoemd. |
Bâtard | Een punt dat niet goed, maar ook niet slecht is. De tegenstander twijfelt tussen schieten en plaatsen. |
Biberon | Hiervan is sprake als de boule tegen het but ligt. |
Bouchon | Andere naam voor but. |
Boule | Stalen bal waarmee gespeeld wordt. Doorsnee tussen de 7 en 8 cm, gewicht tussen de 650 en 800 gram. |
Boules terrain | Terrein waarop wordt gespeeld. Minimale afmeting 12x3 meter, bij belangrijke toernooien minstens 15x4 meter. |
Boulodrome | Overdekt boules-terrein. |
But | Doelballetje, mikballetje, het kleine houten balletje dat bij pétanque als doel dienst doet. |
Carreau | Na het tireren ligt de geworpen boule op de plaats van de geraakte boule. |
Casquette | De te raken boule wordt bovenop geschampt, trilt heen en weer of springt even op, maar blijft op zijn plaats liggen. Helemaal frusterend voor de schutter. |
Chiquer | Een boule aan de zijkant raken bij het schieten, zodat hij zijwaarts wegspringt. Dit kan nodig zijn als de eigen boule juist achter de te schieten boule ligt. |
Cochonnet | Andere naam voor but. |
Demi-portée | Het plaatsen van een boule zo dat deze halverwege de werpcirkel en de but neerkomt en verder rolt. |
Donnée | Plaats op het terrein waar de boule neerkomt. |
Doublette | Een team dat uit twee spelers bestaat. Elke speler speelt met drie boules. |
Faire un devant | Boule devant, boule d’argent’ zeggen ze in het Frans: ‘Een boule ervoor is een boule van zilver’. Je kunt je boule het best vóór het but plaatsen (en één boule er achter). |
Fanny | Embrasser, baiser of faire Fanny; alle drie deze uitdrukkingen worden gebruikt, als men een partij verliest met 0-13 en dus Fanny’s billen moet kussen. |
Frapper | Al schietend een boule vol treffen. |
Frapper double | Twee keer na elkaar een boule vol treffen. |
A la mêlée | Een toernooi- of speelvorm waarbij alle spelers loten met en tegen wie zij spelen. Door loting worden dus de teams gevormd. |
Mène | Een werpronde (een partij bestaat uit een aantal mènes). |
Milieu | De middelste speler in een triplette, die zowel kan plaatsen als schieten. |
Petit | Andere naam voor but. |
Pieds-tanqués | Het woord “pétanque ” is daarvan afgeleid. Het betekend: de voeten bij elkaar. Bij het werpen staat de speler met beide voeten dicht bij elkaar. |
Pointeur | Een speler die zich toelegt op het plaatsen van een boule. |
Portée | Een zeer hoge worp van een boule die dicht bij de but neerkomt. |
Raclette | Raspaille of Rafle; De boule wordt rollend over de grond geschoten. |
Rond | Werpcirkel, de cirkel die men op het terrein trekt en waarin men moet staan wanneer boule of but worden geworpen. |
Stries | Groeven, de lijnen die in een boule zijn gegraveerd. |
Tête à tête | Een tegen een. Elke speler speelt met drie boules. |
Tireren | Het wegschieten van een boule. |
Tirer à la rafle | Over de grond hard schieten. |
Tireur | Een speler die zich toelegt op het wegschieten van een boule. |
Tourner une boule | Links of rechts effect geven, zodat de boule een bocht naar links of rechts maakt. |
Triplette | Een team dat uit drie spelers bestaat. Elke speler speelt met twee boules. |